De subcommissie stelt zich tot taak om, de totale rekenbehoefte van de THE in aanmerking nemend, een advies uit te brengen aan de Commissie ten aanzien van de keuze, opstelling en technische organisatie van het gebruik van geschikte automatische digitale rekenapparatuur (in het centrale rekencentrum).
Bovengenoemde taakstelling bevat "de totale rekenbehoefte aan de THE" als sterkste bindende element. Weinig quantitatief en meer structureel denkend als ik ben voel ik sterke behoefte deze "totale rekenbehoefte" zoals je die zonder onderzoek en enquete al voelt aankomen, qualitatief te ontleden, opdat wij een helderder beeld krijgen welke soorten rekenwerk wij zinvol kunnen en moeten onderscheiden. Het lijkt mij dienstig wanneer wij, als commissieleden, het er samen over eens kunnen worden, wat in naam van onze taak "zinvolle onderscheidingen" zijn, kortom welke aspecten van rekenwerk wij in onze beschouwing willen betrekken en van welke wij menen te kunnen abstraheren.
Aangezien de rekenactiviteiten door apparatuur verricht zullen moeten worden en van ons gevraagd wordt over deze apparatuur een voorstel te doen, vormen de materiele eisen die door het rekenwerk gesteld worden, een belangrijk aspect. Dit is vanzelfsprekend. De vraag rijst dan wel onmiddellijk: "Welke materiele eisen dienen we hierbij te onderscheiden?".
Daarnaast is voor mij een belangrijk aspect van rekenwerk "Welk belang is ermee gediend?" Het lijkt mij absoluut noodzakelijk dat wij er ons in verdiepen aan welke verschillende belangen het rekenwerk zelf, danwel de manier waarop het wordt uitgevoerd, zijn importantie ontleent. Als er nl. een compromis getroffen moet worden, dan wel als we aan zien komen, dat eenzelfde faciliteit verdeeld zal gaan worden over in dit opzicht verschillende activiteiten, dan acht ik het onze gemeenschappelijke plicht waar mogelijk ervoor te waken dat de kwetsbaarste belangen voldoende beschermd zijn. Ook in dezen lijkt mij een communis opinio voor het vruchtbaar werken van de subcommissie uiterst wenselijk. (Mijn doorgaans deprimerende commissieervaring vertelt mij dat veel vruchteloos geharrewar ontstaat als men om der lieven vredes wille om deze hete brij heen probeert te lopen!)
Omdat het mijn indruk is, dat genoeg mensen zich geroepen voelen om zich in de zowel quantitatieve als (eerst!) qualitatieve materiele eisen te verdiepen, wil ik proberen om als eerste bijdrage tot een soort belangen-indeling te komen.
Enkele opmerkingen vooraf. Het gaat hier om een indeling van belangen en niet van activiteiten: als het meezit kan dezelfde activiteit verschillende belangen dienen (met alle voor- en nadelen van dien!). Ten tweede komt natuurlijk de relatie van "iets ten dienste van iets anders" naar voren. We moeten de ogen openhouden voor het verschijnsel dat dienstverlening in de ogen van hen, die zich met deze taak belast hebben, altijd neigt te verschuiven van middel tot iets naar doel op zichzelf. Als de dienstverlening de dienst gaat uitmaken is deze ontwikkeling compleet! Deze organisatorische verschuiving heeft zijn wetenschappelijk analogon (in onze academische waardenschaal hoger aangeschreven, maar uit bepaalde economische gezichtspunten waarschijnlijk even schadelijk) nl. de verschuiving van "doen" naar "er over denken hoe je het zou moeten doen"; dit heet dan perfectie en ontwikkeling van de methode. Hier is wijsheid en eerlijkheid meer geboden dan waar elders, want dit verschijnsel is zo intiem met automatisering verweven, immers "programming is the art of computing without actually doing it". Ten laatste: een doel van automatisering is om werk overbodig te maken. Dwars daartegen in moeten we voor onze afstudeerders werk scheppen. Van deze tweeslachtigheid verwacht ik, dat hij een voortdurende bron van verwarring zal blijken.
Nemen wij nu aan—dat is natuurlijk al een idealisatie!—dat elke rekenactiviteit een belang zal dienen, dan is een van de aspecten van deze belangen het type kapstok, waaraan ze hun gewicht ontlenen. Het lijkt me goed deze van te voren te onderkennen om waar mogelijk latere conflicten te voorkomen. Laten we proberen te voorzien welke dwangmiddelen voor chantage gebruikt kunnen worden.
1) Het "vele-mensen-belang". (Te onderkennen bij massainstructie, salaris-, studenten- en tentamenadministratie; is voor bibliotheekautomatisering ook bruikbaar als hefboom.)
2) Het "dure-apparaat-belang". (Te onderkennen bij verwerking van meetgegevens van cyclotron, kernreactor; het is ook te onderkennen bij installatieuitbreidingen die men via salamitechnieken tot stand probeert te brengen. Als men zich tot de aanschaf van genoeg educatieve terminals heeft laten verleiden, zou onderwijsresearch hiervan gebruik kunnen maken. Verder in een rekencentrum bij het vergaren etc. van gegevens over computergebruik, het inteeltgeval.)
3) Het "mensenlevens-belang". (Te onderkennen bij medische informatieverwerking; zo kan je faciliteiten, nodig voor on-line patientenbewaking verder wel afschrijven!)
4) Het "statusbelang". (Te verwachten bij medische toepassingen, onderwijsresearch—observatie van studentengedrag, on-line koppeling ter boeking van de reactietijd die de onnozele student nodig heeft om op een onnozele vraag een onnozel antwoord te geven—en, als efficiencyverhoging van het universitaire bedrijf nog lang een onderwerp van krantenartikelen blijft, bedrijfsvoering van de THE, planning, studentenprognoses etc. In het algemeen bij projecten met een natuurlijke dan wel gekweekte reclamewaarde. Architectuur, city-planning en recreatie?)
5) Het "geld-is-heilig-belang". (Salarisadministratie, afd. inkoop.)
6) Het "OK-configuratie-belang". (Ik doel hier op de toepassingen, die gezocht worden bij een OK-configuratie; terminals zijn duidelijk "in", van allerlei soort, maar vooralsnog worden graphical displays beschouwd als de oplossing voor een probleem, dat nog gevonden moet worden. Het "dure-apparaat-belang" gaat dan meespelen. Ik doel tevens op de problemen, die kunnen rijzen, wanneer men een constellatie/configuratie kiest, die politiek "in" is. Ik bedoel, dat het fataal is "to persuade oneself into the appropriate feelings": al doen we maar 10 procent van de interdisciplinaire kruisbestuiving, die door de regenten als reddende engel is geheiligd, dan zijn we over een paar jaar zo bestoven, dat we van pure bevruchtheid niet meer weten, wat we moeten doen en zal het een zegen zijn weer gewoon aan het werk te kunnen.)
7) Het "kleine-groepje-research-belang". (Ik doel hier op de individuele researchprojecten, dan wel de projecten, waarmee een klein groepje zich geidentificeerd heeft, waarbij het project zijn gewicht moet ontlenen aan vertrouwen in de auteur(s) of erkenning van zijn zinvolheid. Als bv. een paar mensen gaan liefhebberen in de problemen van bibliotheekautomatisering zonder dat in hoogste instatie beslist is, dat zij de bibliotheek gaan automatiseren, dan speelt het "vele-mensen-belang" bij dat liefhebberen nog niet mee.)
8) Het "kleine-groepje-educatieve-belang". (Hogerejaars practica, individuele stages. Hier hoeft de machine wellicht helemaal geen interressante resultaten af te leveren. Het "quod" kan volledig secindair zijn, als eerstehands ervaring met het "quo modo" het doel is. Kan je het met punt7 koppelen, dan is dat zoals gezegd, meegenomen.)
Totzover de kapstokken, die ik in eerste instantie bedenken kan. Zij geven ons een eerste indruk van de krachten, waarmee we rekening moeten houden als er touwgetrokken gaat worden. Nu heeft het zin om ons rekenschap te geven van de oorzaken van mogelijke conflicten, van de manieren, waarop verschillende activiteiten elkaar voor de voeten kunnen lopen.
Om te beginnen heb je de zuiver quantitatieve, waarom ik me nu wederom niet zal bekommeren omdat ik aanneem, dat anderen dat wel zullen doen. In plaats daarvan vraag ik aandacht voor een structurele conflictbron.
In een rekenbedrijf is een groot aantal logisch gerangschikte hierarchische lagen te onderkennen, bv. (voor de vuist weg)
1) circuitry
2) opdrachtcode
3) configuratiearchitectuur
4) operating system
5) vertaler(s) en assembler(s)
6) probleemgerichte software
7) organisatie rekencentrum
en het is steeds de vorige laag, die de basis is voor de volgende. Het is nu de vraag op welk niveau de diverse groepen van de THE hun wetenschappelijke verantwoordelijkheid voelen liggen, zowel ten aanzien van onderzoek als ten aanzien van onderwijs. Om de belangen van laag N veilig te stellen kan men zich op laag N-1 nl. geen experimenten veroorloven! Ook al heb je een machine, waarvan de opdrachtencode via microprogrammering gewijzigd kan worden, dan zal daar nooit iets van terechtkomen als de machine in kwestie bestemd is voor de verwezenlijking van een solide hoeveelheid bestaande software, je bent althans aan handen en voeten gebonden. Een niveau hoger herhaalt dit verschijnsel zich: bedrijfscontinuiteit maakt, dat op die machine geen ruimte meer is voor experimenteren met basic software. (Zo zal ik zelf al heel blij zijn, wanneer software research en een niveau hoger een practicum programmering zonder met elkaar in conflict te raken op één installatie ondergebracht kunnen worden; in innige verweving bedoel ik. Zelfs onder straffe eenhoofdige leiding zal dat een boel vakmanschap vergen.) Dit zijn geen problemen om optimistsich overheen te huppelen. Ik verwijs naar Forsythe, IFIP 1968. Verder naar groepen, die uit de 360-serie een machine gekozen hebben met o.a. het argument, dat de opdrachtcode gewijzigd zou kunnen worden, waar dit een irreele overweging is gebleken. Verder naar de tot onmogelijkheid leidende moeilijkheden software ontwikkeling compatibel te houden met de door de fabrikant geleverde operating systems.
In het kundig peilen van het niveau waarin iemands wetenschappelijke verantwoordelijkheid ligt, ligt een subtiele taak voor de commissie, die de behoeften onderzoekt!