Waarom ik niet gewoon hoogleraar wil blijven.
Het volgende is als persoonlijke verantwoording geschreven; de openbaarheid hiervan is ingegeven door de overtuiging, dat ik hiermee de gevoelens van menig collega vertolk.
Toen ik bijkans elf jaar geleden voor het hoogleraarsambt werd aangezocht, heb ik de uitnodiging niet zonder gevoel van opwinding, maar ook met een aanzienlijke hoeveelheid lood in de schoenen aanvaard: in het waardenpatroon waarin ik was opgevoed, werd van een hoogleraar iets bijzonders verwacht. Zo herinner ik me nog, dat ik na mijn oratie wat gechoqueerd was door de velen, die mij feliciteerden in de trant van dat ik het nu "so herrlich weit gebracht" had, terwijl het voor mijn gevoel allemaal nog beginnen moest en ik herinner me bij die gelegenheid in dankbaarheid mijn moeder, die me helemaal niet feliciteerde, maar terzake opmerkte "Nou jong, je ziet maar, dat je het waar maakt!".
lk heb mijn best gedaan en na een inloopperiode mij als een vis in het water gevoeld; helaas moet ik nu constateren, dat het water het water niet meer is. Een symptoom is, dat er nu allerlei hoogleraren worden aangetrokken van wie niet iets bijzonders verwacht wordt door hun omgeving en die voor zichzelf een dergelijke plicht ook nauwelijks erkennen. Dit is triest, maar lijkt met de massificatie van het hoger onderwijs lijkt het onvermijdelijk en dan is het vruchteloos om er over te treuren. Het wordt evenwel alarmerend, wanneer de tekenen er op wijzen dat van een hoogleraar iets bijzonders straks niet eens meer getolereerd zal worden! En helaas wijzen de voortekenen onmiskenbaar in die richting. Het is al een aantal jaren geleden, dat een mijner collegae meende te moeten opmerken, dat er twee soorten hoogleraren waren, enerzijds zij die zich voor de TH opofferden en daardoor aan wetenschappelijke productie niet toekwamen en anderzijds de profiteurs, die hun plichten jegens de TH verzaakten om tot grotere glorie van zichzelf artikelen te kunnen publiceren.
In de democratiseringsgolf, die uiteindelijk in de WUB uitmondde, is wat al tijden sluimerde, aan de oppervlakte gekomen. Antoine de Saint-Exupéry heeft opgemerkt, dat de mensheid met de woorden van gisteren vandaag plannen voor morgen moet maken; in het hoger onderwijs, zoals ik dit aantrof, was dit dilemma levensgroot aanwezig. Het universitaire bedrijf werd begrepen, bestuurd en besproken in termen, idealen en begrippen, die grotendeels stevig geworteld waren in de negentiende eeuw: wij dienden de wetenschap en daarmee basta. En wie nog niet gepromoveerd was, telde nog niet mee, en daarmee basta. En het proefschrift moest een proeve zijn van origineel, zelfstandig wetenschappelijk werk, en daarmee basta. Dat inmiddels door de massificatie van het hoger onderwijs een steeds groter gedeelte van de studentenbevolking noch de gaven, noch de aspiraties had om tot beoefenaar der wetenschap opgeleid te worden, werd zo goed en kwaad als het ging door de mantel der liefde bedekt; om de waardering voor de wetenschappelijk niet productieve maar overigens goede docent tot uiting te brengen, waren geen termen aanwezig en de promotieriten voorzagen niet of nauwelijks in de mogelijkheid, wetenschappelijk werk te honoreren, dat in een groter team dan provendus en promotor tot stand gekomen was. Dat het academisch bedrijf geperst bleef in een stramien van waarden, waarin een zwijgende meerderheid het niet verder brengen kon dan stilzwijgend getolereerde verschoppeling, heeft naar zich denken laat tot onhoudbare spanningen aanleiding gegeven, spanningen, die zich moesten ontladen: de zwijgende meerderheid heeft van zich laten horen. En hoe!
Het verbazingwekkende gemak, waarmee hele senaten destijds over stag zijn gegaan, trof mij in mijn eerste onschuld als een laf zwichten voor studententerreur en ik herinner me te hebben moeten denken aan 't stuurmanschap, dat, om te voorkomen, dat de dijken doorbreken, zelf de dijken tijdig doorsteekt. Bij nader inzien geloof ik, dat hiermee aan de terreur, hoe abject en gevaarlijk ook, teveel eer is gegeven en dat de studententerreur ten hoogste een lont in het kruitvat is geweest: in alle groepen, waarin de hoogleraar niet duidelijk met kop en schouders boven zijn medewerkers uitstak, was voor de medewerkers het recht te mogen meepraten en voor de hoogleraar het vervallen van de plicht te excelleren, een onmiskenbare bevrijding. Ik heb tenminste de stroomversnelling, die zich manifesteerde bij de tot standkoming van de WUB, toen tenslotte het gehele wetenschappelijke corps in slechts een "geleding" werd samengeveegd, niet anders kunnen begrijpen. Het zij zo.
De resulterende toestand is moeizaam, grotesk en deprimerend. Terwijl eens het ideaal was, dat in groepsbeslissingen het oordeel van de terzake meest competente het zwaarste woog, moet nu, om de gelijkheidsidylle niet te verstoren, zorgvuldig verborgen worden, dat de opinie van de een wel eens ordes beter gefundeerd zou kunnen zijn dan die van een ander. Sinds het "Mijn mening is toch net zo goed als de jouwe." tot wet verheven is, is elk openlijk appel op iemands specifieke competentie illegitiem en is elke voorzitter blij, als hij door tactvol gekozen bewoordingen althans aan de oppervlakte maskeren kan, dat een aantal participanten aan de discussie er eigenlijk voor Piet Snot bij zit. Lukt hem dat niet, dan grijpt het grauw naar de macht en wordt mediocriteit tot norm verklaard.
Het vacuum, dat ontstaan is door competentie als beslissingsgrond in de ban te doen, is opgevuld, maar helaas door politieke stellingname, een verschijnsel dat met intolerantie (om niet te zeggen: verloedering) gepaard is gegaan. Het zichtbaarste symptoom Švan deze politisering is de pressie, die op een ieder wordt uitgeoefend, om alsmaar partij te kiezen, alsmaar een standpunt in te nemen en overal een mening over te hebben. Voor iemand, wiens opvoeding hem bijgebracht heeft, dat je niet hoort te praten over dingen, waar je geen verstand van hebt, is dat tamelijk weerzinwekkend. Een iets minder duidelijk, maar niet minder schadelijk effect van de politisering is de hieruit voortvloeiende vertroebeling van allerlei discussies: wie op goede gronden een zorgvuldig tot stand gekomen opinie uitspreekt, krijgt onmiddellijk een politiek standpunt in de schoenen geschoven, waarna de discussie in een hopeloze patsituatie is verzand. De goede gronden zouden deze kunnen oplossen, maar hun existentie wordt nu juist ontkend.
Het is niet de intolerantie van de extremisten, waar je het meeste last van hebt: de extremisten zijn bekend en niet erg interessant, ze vormen bovendien een minderheid. Er is een veel grotere groep van nature gezagstrouwe mensen die in onverdachte vaderlandsliefde en grote bezorgdheid oprecht proberen het hoger onderwijs voor totale ineenstorting te behoeden door de nieuwe spelregels, nu die eenmaal de kracht van wet hebben, zo serieus mogelijk in acht te nemen. Het probleem is evenwel dat hun evenwicht zo wankel, hun gemoedsrust zo broos is, dat er voor twijfel geen ruimte meer is: zij worden democraten, die zich uiterst dogmatisch opstellen.
Tot zo ver de WUB: deze betreft eigenlijk louter interne aangegenheden en het is alleen omdat hun gevolgen zo tijdrovend zijn, dat men verleid kan worden, deze als hoofdzaak te beschouwen. Belangrijker zijn de externe aspecten, met name de plaats, die het hoger onderwijs in onze maatschappij krijgt opgedrongen. Het oude ideaal was ontwikkeling en verbreiding der wetenschap, een activiteit waarin studenten betrokken werden, voorzover ze daarvoor in aanmerking kwamen; maar die tijd ligt ver achter ons. Het is duidelijk, dat in de ogen van de regering het opleidingsaspect een relatief veel groter gewicht dient te krijgen. Nu zou ik me daar van ganser harte ten volle aan wijden, als de paar duizend man, die onze collegezalen bevolken, het predicaat "keurbende" verdienden, maar dat is helaas niet het geval, integendeel! De overheid werpt geen dam op tegen de nivellerende stromingen, integendeel, zij stelt kwantiteit boven kwaliteit. Maar het niveau van het onderwijs zakt onherroepelijk met het peil van de gemiddelde student en de definitie "Een hoogleraar is iemand die valse parelen werpt voor echte zwijnen." wint dagelijks aan actualiteit. Tegen de tijd, dat de opleiding zo verwaterd is dat het de grootste moeite gaat kosten te blijven geloven in de bruikbaarheid van je afgestudeerden, wordt het hoog tijd je af te gaan vragen of "massaal hoger onderwijs" niet een contradictio in terminis blijkt te zijn. In de zinvolheid van het experiment "hoger onderwijs voor allen" heb ik mijn geloof verloren: als "democratisering van het hoger onderwijs" dát betekent, ben ik bang, dat het een euphemisme is voor "afschaffing".(iets wat overigens in radicalere kringen openlijk als ideaal beleden wordt).
Tegen de tijd, dat je je als hoogleraar ervan bewust wordt niet te kunnen geloven in de zinvolheid van wat de meerderheid als hoofdtaak van het hoger onderwijs wenst te beschouwen, is natuurlijk wel het moment aangebroken om je af te vragen of je niet beter je biezen kunt pakken. Wanneer je aarzelt, doe je dat om der wille van hen, aan wie goed onderwijs wel besteed zou zijn, die nu tot grote schade van de maatschappij helemaal niet aan hun trekken komen en die wij het onrecht aandoen hen de intellectuele uitdaging te onthouden, die voor hen een eerste levensbehoefte is. Zolang je dergelijke jongens af en toe nog tegen het lijf loopt en je iets voor hen doen kunt, is het hoogleraarsambt nog vol te houden. Het wordt evenwel steeds moeilijker ze te vinden omdat ze ten gevolge van de sterke anti-intellectuele stromingen geneigd zijn (vaak onbewust!) hun licht onder de korenmaat te stellen. (lk heb onlangs na afloop van een mondeling tentamen een student voor het eerst van mijn leven gevraagd, of hij voor zijn gevoel in zijn afdeling aan politieke pressie blootstond, niet omdat hij mij verteld had, dat hij liefst alleen werkte, maar omdat hij zich tegenover mij geexcuseerd had, dat hij liefst alleen werkte!)
Ik zie te weinig van deze jongens (en teveel, die ik liever niet zien wil) om een volle dagtaak te rechtvaardigen en pak dus mijn biezen. Ik doe dit met weemoed: eerlijk gezegd voel ik me door mijn cultuur een beetje in de steek gelaten. Ik heb respect voor hen, die menen te moeten blijven en hoop, dat zij omgekeerd respect kunnen opbrengen voor mijn beslissing.