Zevende toespraak tot mijn studenten, voorjaar 1977.
Wie het bijvoegsel van de krant van zaterdag 16 april 1977 gemist heeft, moet het nog even opzoeken om der wille van het "Hollands Dagboek", dat maal geschreven door een meneer Bertels, Kees voor zijn vrienden. Meneer Bertels is nu 37, hij is dus nog net van voor de tweede wereldoorlog.
De betrokken aflevering van het "Hollands Dagboek" is pijnlijk onthullend door de combinatie van het beroep en het taalgebruik van de auteur. Meneer Bertels is als hoogleraar verbonden aan het sociologisch instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden, maar schrijft een zo belazerd Nederlands, dat ik zelfs een doorgeschoten welzijnswerker daar nog niet toe in staat acht. Hij presteert warrige zinnen zonder kop en staart, zoals:
Na twaalven nog een praktische oefening gezinsgeschiedenis. Moeilijkste van alle compromissen. De eisen van de kleine groep waarin je leeft. De claims vanuit je werk en datgene wat je nog van jezelf hoopt te verzoenen. Voor het slapen gaan worden de katten nog even stijfgevloekt, miauwen, verharen, vlooien altijd maar vreten.
We kunnen natuurlijk in stomme bewondering geraken, wanneer een Nederlands hoogleraar zijn eruditie zo effectief verbergt. Een dergelijke gratuite aaneenrijging van kreten kan ik echter alleen maar als degeneratieverschijnsel beschouwen. De enige duidelijke mededeling, die ik er uit kan destilleren is dat hij tegen zijn katten heeft gevloekt, maar van die mededeling ontgaat mij helaas de relevantie.
Meneer Bertels licht ook een tipje van de sluier, die anders het leven op zijn wetenschappelijk instituut aan ons oog onttrekt:
Er wordt nog even fel gediscussieerd over de stelling dat dieper dan alle cultuur en paradigma's in de mens een harde kern van behoeften schuilt die zij uit de evolutie erfde.
Tjonge, tjonge, tjonge... Zinnetje he? We zullen hem er maar niet te zwaar om vallen, dat hij, door het met het vrouwelijk persoonlijk voornaamwoord "zij" terug te verwijzen naar "de mens" het feminisme wel erg ver doorvoert; de zin is overigens tenminste grammaticaal correct. Maar als ik het goed begrepen heb bracht Brecht met "Erst kommt das Fressen un dann die Moral." dezelfde gedachte kernachtiger onder woorden. Het nadeel van zo'n kernachtige formulering is wellicht, dat je er dan niet zo fel over kunt discussieren.....
En dat alles speelt zich af aan Nederlands oudste en meest respectabele universiteit. Durven wij nog te beweren, de donkere middeleeuwen ontgroeid te zijn? Als ik probeer me de felle discussie over de geciteerde stelling voor te stellen, geloof ik, dat ik liever zou luisteren naar een gedegen scholastische verhandeling over de beroemde vraag, hoeveel engelen er op de punt van een naald kunnen dansen: die vraag heeft door zijn onmiskenbaar quantitatief karakter tenminste nog de schijn van moderne wetenschappelijkheid, en door diezelfde schijn komt zijn absurde leegheid tenminste onbarmhartig aan het licht.
Ik vraag mij persoonlijk wel eens af, of mijn evidente allergie voor het geleuter van het gamma-gajes niet al te groteske vormen gaat aannemen, en of ik dit soort verbale experimenten niet toleranter moet proberen te apprecieren als een oprechte poging een conceptuele orde aan te brengen in een veelheid van diffuse verschijnselen, waarvoor ik als betaman bescheiden pleeg te zwijgen, maar dan denk ik toch weer aan Ludwig Wittgenstein: "Was sich überhaupt sagen lässt, lässt sich klar sagen, und wovon man nicht reden kann, darüber soll man schweigen." Tot nader order lijkt mijn allergie met gezonder dan de intellectuele indigestie die je oploopt, als je probeert om je door deze onverteerbare woordenbrij een weg te eten.