Een kanttekening.
De hele discussie over experimentele studierichtingen informatica is zozeer in het politieke vlak getrokken, dat zelfs Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hun duit inmiddels in het zakje hebben gedaan. Het onmiskenbare enthousiasme der politici wordt door serieuze informatie: echter niet gedeeld, en deze discrepantie tussen de opvattingen van leek en vakman verdient een kanttekening. (Niet dat deze kanttekening mij alom in dank zal worden afgenomen: bij velen heeft het politiek enthousiasme al zo onstuitbare vorm aangenomen, dat ze van de discrepantie niet eens meer willen horen.)
Het politiek enthousiasme vindt zijn oorsprong in twee heel verschillende overwegingen. Het is ten eerst een reactie op de technologische ontwikkeling die in de “chip” is geculmineerd: reductie in omvang schijnt de technische mogelijkheden te scheppen —en reductie in prijs de financiële— voor allerlei nieuwe toepassingen van digitale apparatuur. De vruchten der technologie liggen kennelijk voor het oprapen; wie niet ijlings ook op deze “bandwaggon” springt, raakt kennelijk hopeloos achter; de “chip” wordt de motor van onze economie, etc.
Het is ten tweede de reactie van onze academische instellingen (als instituten) op deze euphorie. Beducht voor teruglopende inschrijving zien zij hun kans schoon. Bloeiende studierichtingen informatica kunnen kennelijk de bedreigde academische instellingen aan de nodige studenten helpen. Eindelijk kunnen ze realiseren wat al jaren van hen verwacht wordt: maatschappelijk relevant bloeien.
Maar hoe reëel zijn deze dromen? Wie zich erin verdiept wat verantwoorde beoefening en toepassing van de informatica impliceert, ziet de noodzaak van het proces dat zich steeds duidelijker aftekent: de ontwikkeling van de informatica tot een nieuwe —zij het om begrijpelijke redenen vrij ongebruikelijke— tak der wiskunde. Wie zich voorts de noodzaak van voortreffelijke taalbeheersing realiseert, beseft dat slechts een vrij beperkt aantal jonge mensen tot de vereiste competentie kan worden opgeleid.
Als experimentele studierichtingen informatica —tegen alle pressie in— het peil handhaven en aan de studenten de eisen stellen, die het vak nu eenmaal stelt, blijft het een bescheiden aantal studenten betreffen, en dat was niet de bedoeling! Zo het lukt, zullen de verantwoordelijke informatici in gebreke worden gesteld.
Als ze aan de pressie toegeven en aanzienlijke aantallen z.g. “informatica-ingenieurs” gaan afleveren, is het merendeel schromelijk incompetent. Wat gedroomd was als een bloeiende activiteit, wordt binnen het academisch bedrijf een etterende zweer, met de wiskunde in de weinig benijdenswaardige positie van de korst op het pus. Ook dan zullen de verantwoordelijke informatici de schuld krijgen. Voor de gevolgen van de incompetentie der z.g. “informatica-ingenieurs” zal het wetenschappelijk onderwijs dan mettertijd de rekening gepresenteerd krijgen.
De dromen zijn niet reëel. De informatica bevindt zich in de benarde positie een taak opgedrongen te krijgen, waarvan de onmogelijkheid, hoewel technisch aantoonbaar, politiek onacceptabel is. Die onmogelijkheid is zo inopportuun, dat politici haar domweg ontkennen; wie haar nochtans betoogt, wordt gemakshalve als perfectionist afgeschreven.
Plataanstraat 5 5671 AL NUENEN The Netherlands |
13 november 1980 prof.dr. Edsger W.Dijkstra Burroughs Research Fellow |